DANKLIED Van alles, Heer, wat uit uw handen Is vrijheid niet de hoogste gunst. Ik dank U diepst om mijne banden, Om Vrouw en Kroost, om Volk en Kunst. Wie mij die banden heeft gegeven Gaf vasten vorm aan los gevoel. Ik dank u, Hemel, niet om 't leven, Ik dank u om des levens doel. Zoo mogen lust noch leed me leiden Maar plicht, die kracht naar last verleent, Wanneer een korte dag moet scheiden Wat macht van jaren hield vereend. Daar is een weg die klimt door laster; Daar is een weg die daalt door roem. Soms echter, langs den doorn, verrast er Den moeden man, een bloem. 47 De Noodhoorn. Vaderlandsche liederen, Utrecht 1916, 63 p. 37 De Noodhoorn. Tweede uitgave, Tielt en Amsterdam 1927, 98 p. 46 De Noodhoorn. Vierde uitgave, Amsterdam 1932, 160 p. 30 De Noodhoorns uitgegeven in 1940, 1943 en 1975, 186 p.